Doei
Ik nam afscheid.
Onder aansporend oog van iemand die ik lief heb, nam ik laatst de eerste stap naar een gezonder leven met de mensen om mij heen. Het was brutaal, lullig en een brok die nog steeds verteerd moet worden ergens in mijn buik, maar hij is gezet. Daarna mocht het rustiger, symboliser. Ik ging in mijn hoofd langs de vele gezichten en maakte nieuwe cirkels. Niet meer: Vreemden, vrienden en veel meer, maar een hele boomstam aan ringen waar mensen in fluctueren, zonder dat ik ze meteen in een vriendschap hoef te plaatsen. Ik zit in een tussenfase. Maar het gaat de goeie kant op. Ik groeide voorheen al als kool, ondanks de factoren die hierin niet bepaald meewerken, maar ik zet nu ook om de haverklap stappen die écht ver buiten die comfortabele kern gaan, juist om die kern in stand te houden.
Want ik verlang naar jullie goedkeuring, naar de mooie momenten die jullie mij hebben gegund door een positief moment van aandacht, een aanraking niet altijd gewild maar altijd gevuld met bevestiging: ik ben leuk genoeg.
Maar ik ben ouder, en dit? Dit is niet langer genoeg.
Ik moet nu eindelijk en oprecht verder.
Weg van lieve mensen die mij niet lief genoeg vinden. Weg van prioriteitsloosheid en grootheidswaanzin. Weg van de plekken waar ik mijn eigen schijnveiligheid in stand houd, want: Écht op ze leunen, zal ik nooit.
En in hoeverre ik mezelf aannames toesta, weet ik bijna zeker dat zij met zijn allen ook niet zitten te wachten op de echte harde lading van mijn pijn. Met mij zal er altijd wel weer iets mis zijn maar, ik wil het niet langer wegdrinken met mensen die mij niet lachend uit de goot vissen. Er is slechts een enkeling die ik behouden wil en er is slechts een enkeling die echt mijn schuld draagt, waar ik mezelf zolang blind voor heb gemaakt (en gehouden). Ik was me er zo bewust van, schreef al eerder over de slechte keuzes, en kreeg het toch voor elkaar om erin te trappen en niet meer uit te kunnen stappen. Maar langzaam schilder ik een punt achter alles wat nu al 4 jaar door mijn hoofd dendert. Een punt achter de allermooiste herinneringen, en de allergrootste schade die ik ooit heb opgelopen. Ik voel mijn handen klauwen aan de binnenkant van mijn ribben, mijn schedel. Deze versie van mij heeft geen nagels, maar die doet zo hun best en bloedend blijf ik toch achter.
Het begon al eerder, een jaar of wat geleden en openbaarde zich toen stukken duidelijker. In de vorm van een aanval. Een reactie die bedoeld was de pijn ver weg te duwen en mij de gelukkige drager te maken. Maar ik stond er niet voor. Niet meer. Ik heb mijn emoties aan mezelf gerechtvaardigd en hen afgeschreven, ‘’donder dan maar op uit mijn leven’’. Ik zei het niet, maar meende het wel. Toch moesten de echte klappen nog vallen. De 1 op 1tjes die mijn kant zo goed snapten, maar hun mond nooit opentrokken, met alle liefde meegingen in de sleur van dat waar ik niet meer welkom was, met de boodschap dat ik altijd welkom was. Ik zag scheel, dubbel. Zachtjes zei ik hen gedag, liever in mijn eentje waar ik gewild kan leven, al is het door mezelf, dan daar waar ik niet belangrijk genoeg ben om op strepen te gaan staan. Ik probeer het te laten gaan, hen te laten gaan. Want stevig op mijn benen staan, is voor nu belangrijker dan de ander.
De lijn blijft stil.
Ik had hem voor je opgenomen, die klote telefoon. Ik had je verdriet met je kunnen delen en een teder afscheid ons niet ontnomen.
Maar jij wel.
Jij belt niet.
Nu de tijd verstreken is, en de kans dat jij ooit belt, aanwezig, weet ik ook: Je bent te laat en:
nee, nee ik neem nu niet meer op, je zult het met de beltoon moeten doen.
Kus van de
